Adolph Winter 1916 - 1941 Bewerken

Dolf werd geboren op 6 februari 1916 in Arnhem geboren als zoon van Levie Winter en Roosje van Duren. Beide ouders waren afkomstig uit echte slagersfamilies. Al generaties werkte men als worstenmakers, darmslijpers of traditionele joodse slachters. Na het overlijden van moeder Roosje, breekt voor Dolf en zijn 3 zusjes (Frederica, Eva en Elisabeth) een onrustige tijd aan. Het jongste zusje wordt al snel ondergebracht bij de (kinderloze) zus vader en haar man. Ze zal daar tot aan haar trouwen blijven. Dolf en zijn zussen brachten een deel van hun jonge jaren door in Duitsland, als vader hertrouwd en in Düsseldorf gaat wonen. Daar wordt ook (half)zusje Klara geboren. Zij zal later met een kindertransport naar Nederland vluchten. Dit 2e huwelijk houd geen stand en vader keert met zijn kinderen terug naar Nederland. De kinderen gaan bij oma van Duren in Arnhem wonen. Dolf gaat in Arnhem naar de ambachtsschool en kiest voor de nieuwe studierichting autotechniek. Een vak wat hij, op een stage na, nooit zal uitoefenen. Na de ambachtsschool moet Dolf in dienst. Hij wordt gelegerd in Zutphen. Het bevalt hem onder de wapenen en in 1938 wordt hij beroepsmilitair en wordt bevorderd tot sergeant. In Zutphen leert hij Ida Riethorst kennen, trouwt er en zoon Gerrit wordt er geboren. Op 10 mei 1940 had Dolf het commando over kazemat 145 dat zich tegen de pijlers van de IJsselbrug bevond. Deze kazemat heeft de meeste slachtoffers gemaakt onder de, met rubberbootjes overstekende, Duitsers. Ze kunnen pas worden uitgeschakeld als de Duitsers gevangengenomen Nederlandse soldaten gebruiken als menselijk schild. Dolf wordt in oktober 1941 door een politieagent die een paar huizen verder woonde aangegeven bij de Ordnungspolizei tijdens één van de eerste razzia’s en wordt afgevoerd naar Mauthausen. Op 1 november 1941 wordt hij daar doodverklaard.

 Jolida Winter, Kleindochter 

Dolf wird am 6. Februar 1916 in Arnheim als Sohn von Levie Winter und Roosje van Duren geboren. Beide Eltern stammen aus Fleischerfamilien durch und durch. Bereits seit Generationen stellten seine Vorfahren Würste her oder waren als Kuttler bzw. traditionelle jüdische Schlachter tätig. Nach dem Tod seiner Mutter Roosje bricht für Dolf und seine drei Schwestern (Frederica, Eva und Elisabeth) eine unruhige Zeit an. Die jüngste Schwester kommt schnell bei der (kinderlosen) Schwester des Vaters und deren Mann unter. Dort wird sie bis zu ihrer Vermählung bleiben. Dolf und seine Schwestern verbringen ihre Jugend teilweise in Deutschland, da ihr Vater erneut heiratet und nach Düsseldorf zieht. Dort kommt auch Dolfs Halbschwester Klara zur Welt. Später wird sie per Kindertransport in die Niederlande fliehen. Die zweite Ehe scheitert, und Dolfs Vater kehrt mit seinen Kindern zurück in die Niederlande. Die Kinder ziehen zu Oma van Duren nach Arnheim. Dolf besucht die Berufsschule in Arnheim und entscheidet sich für den neuen Studienzweig Automobiltechnik – ein Metier, in dem er, von einem Praktikum abgesehen, nie arbeiten würde. Nach der Berufsschule wird Dolf einberufen. Er ist in Zutphen stationiert. Es gefällt ihm beim Heer; 1938 wird er Berufssoldat und als solcher zum Unteroffizier befördert. In Zutphen lernt er Ida Riethorst kennen, die er heiratet, und mit der er den gemeinsamen Sohn Gerrit bekommt. Am 10. Mai 1940 befehligt Dolf Kasematte 145, die sich an den Pfeilern der IJsselbrücke befand. Diese Kasematte sorgt unter den Deutschen, die mit Gummibooten übersetzten, für die meisten Opfer. Erst als die Deutschen gefangengenommene niederländische Soldaten als menschliche Schilde gebrauchen, kann dem Widerstand der Kasematte Einhalt geboten werden. Im Oktober 1941 wird Dolf bei einer der ersten Razzien von einem benachbarten Polizisten bei der Ordnungspolizei denunziert und nach Mauthausen gebracht. Am 1. November 1941 wird er dort für tot erklärt.

Jolida Winter, Enkelin